Reversed psychology : wetgever verlaagt tarief van interesten om speculatie te voorkomen, maar moedigt de burger er finaal toe aan

De hervorming van moratorium- en nalatigheidsinteresten ontmoedigt de belastingplichtige nét om de betwiste belasting finaal te voldoen. De regering houdt immers geen rekening met de lage kwaliteit van de behandelde administratieve dossiers die net naar omhoog moet om de schuldenlast van de Belgische Staat naar beneden te krijgen. De kwaliteit zal niet verbeteren door het tarief van de interesten op de belastingschuld te verlagen. Integendeel. Ook het rendement dat belastingplichtigen kunnen halen op hun privé-investeringen zal de belastingplichtige er net toe aanmoedigen om niet zijn betwiste belasting te betalen maar deze som geld veeleer te investeren in een privébelegging, dit met de garantie van kapitalisatiemogelijkheid. Tenslotte zal ook de verlaagde moratoriuminterest van 2% die de Belgische Staat zou moeten terugbetalen aan de burger, tegenover de hogere 4% nalatigheidsinterest die de burger zou moeten betalen aan de Schatkist, de burger ontmoedigen om de betwiste belasting te voldoen.

Het Begrippenkader

Nalatigheidsinteresten zijn de interesten die de belastingplichtige aan de Belgische Staat verschuldigd is indien hij niet tot een tijdige betaling van het aanslagbiljet is overgegaan. Moratoriuminteresten daarentegen zijn door de Belgische Staat aan de belastingplichtige verschuldigd indien de administratie onterecht een aanslag heeft gevestigd waarvan de belastingplichtige de verschuldigde belasting reeds heeft voldaan. Twee verschillende begrippen die ingevolge de wet tot hervorming van de vennootschapsbelasting voortaan aan een verschillende fiscale behandeling onderworpen zijn.

Het verschil in aanvangspunt tussen nalatigheids- en moratoriuminteresten

Naast de verschillende tarieven die vanaf 2018 gehanteerd worden (moratoriuminteresten bedragen voortaan jaarlijks 2 procent minder dan de nalatigheidsinteresten), heeft de administratie onlangs het standpunt ingenomen dat moratoriuminteresten slechts zouden beginnen lopen van zodra de Belgische Staat geldig in gebreke werd gesteld, d.i. vanaf de termijn tot terugbetaling zou verlopen zijn. Dit zou desgevallend een directionele of rechterlijke beslissing die de belastingplichtige in het gelijk stelt kunnen zijn waarop moratoriuminteresten beginnen lopen. Maar ook het tijdstip van indiening van het bezwaar kan gelden als ingebrekestelling. Het begrip “datum waarop de terugbetalingstermijn is verlopen” kan immers op verschillende wijzen worden geïnterpreteerd.

De Minister van Financiën heeft in navolging van de visie van de administratie op een parlementaire vraag geantwoord dat een ingebrekestelling reeds rechtsgeldig kan worden ingediend met het bezwaarschrift, maar spreekt zich verder niet uit over het exacte vertrekpunt van moratoriuminteresten.

Een zeer merkwaardige zienswijze van de fiscale administratie gelet op het feit dat de wetgeving geen ruimte laat voor deze interpretatie: moratoriuminteresten vangen aan vanaf de maand volgend op de maand waarin een ingebrekestelling lastens de Belgische Staat werd verstuurd. Merk tevens op dat nalatigheidsinteresten wél beginnen lopen voordat er een directionele of rechtelijke beslissing voorhanden is, met name vanaf de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van de tweemaandelijkse betaaltermijn van de aanslag.

Een verschillende behandeling tussen de fiscus en de belastingplichtige behoeft een objectieve verantwoording in het kader van de beoogde doelstelling van de wetgeving. Zo ook oordeelde het Grondwettelijk Hof in haar arrest van 12 mei 2004 waarin het tot een schending van het gelijkheidsbeginsel besloot met betrekking tot de berekeningsbasis van de interesten. Dit arrest behandelde het feit dat de fiscus meer nalatigheidsinteresten ontving indien hij in het gelijk werd gesteld dan dat de belastingbetaler aan moratoriuminteresten ontving indien deze laatste in het gelijk werd gesteld. Het Hof aanvaarde deze verschillende behandeling tussen de fiscus en de belastingplichtige niet. Ook bij de hervorming van de interesten speelt dezelfde discussie: het verschil in behandeling tussen de overheid en de burger in het voordeel van de administratie kan opnieuw leiden tot een schending van het gelijkheidsbeginsel. Het Grondwettelijk Hof zal zich ook hier moeten buigen over het verschil in behandeling in de wetshervorming van de nalatigheids- en moratoriuminteresten. Deze nieuwe wet maakt immers het voorwerp uit van een beroep tot vernietiging waarin de problematiek van de verschillende behandeling tussen de fiscus en de belastingbetaler opnieuw wordt aangevochten.

De vernieuwde interestregeling beoogt speculatie te vermijden, maar creëert net rechtsonzekerheid

Een lagere rentevoet van moratoriuminteresten dan die van nalatigheidsinteresten zou volgens de regering de belastingplichtige moeten aanzetten de betwiste belasting te voldoen en minder te speculeren op moratoriuminteresten zoals dat in het verleden gebeurde (aan een jaarlijkse interestvoet van 7%), dit met als resultaat een hoge schuldenlast voor de Belgische Staat.

Gelet op bovenvermelde administratieve zienswijze bestaat er thans grote onzekerheid over het aanvangstijdstip van moratoriuminteresten. Immers, als de administratie voet bij stuk houdt, lopen moratoriuminteresten mogelijks pas eens de fiscale betwisting een einde heeft genomen (in de veronderstelling dat de belastingplichtige een ingebrekestelling heeft verstuurd) en zal het bedrag de facto nihil zijn. Wenst de belastingplichtige de administratieve zienswijze te betwisten, zal een gerechtelijke procedure vereist zijn (lees: een dure procedure die de misgelopen 2% in het gros van de gevallen ruim te boven gaat). Ogenschijnlijk aldus veel argumenten voorhanden voor de belastingplichtige om de verschuldigde belasting niet te voldoen.

Wetgever zet verkeerd in op tariefverlaging van interest om de schuldenlast te verlagen, daar waar dat de kwaliteit van de taxatie door haar ambtenaren zou behoren te zijn

Daarnaast maakt de wetgever volledig abstractie van de kwaliteit van het werk die zijn ambtenaren in de  administratieve procedure verrichten. Hoe lager de kwaliteit in de taxatiefase, hoe groter de betwistingen van de nagevorderde belasting en hoe groter de schuldenlast aan moratoriuminteresten. Uit het jaarverslag van 2016 blijkt dat van de 36.356 bezwaarschriften, er 27.200 ingewilligd en 9.156 afgewezen werden. Met andere woorden, in 75% van de gevallen wordt de belastingplichtige in het gelijk gesteld en slechts in 25% haalt de belastingplichtige bakzeil. Dit wil zeggen dat voor 75% van de zaken die door de belastingplichtige betwist werden, en de betwiste belasting werd betaald, de Belgische Staat deze belasting integraal dient terug te betalen met de lopende moratoriuminteresten die daarop verschuldigd zijn. Nét dit gegeven zorgt voor een overgrote berg aan schuldenlast. Eenvoudigweg het tarief van de interest verlagen, zal finaal geen soelaas bieden om deze schuldenberg te verkleinen.

Het deksel op de neus : de belastingplichtige zal de verschuldigde belasting niet voldoen

De belastingplichtige die beslist de betwiste belasting niet te voldoen beschikt over de vrijheid van zijn kapitaal. Zo kan hij beslissen zijn kapitaal te investeren. Een gemiddeld rendement op privé-investeringen van zo’n 2% op jaarbasis is geen onhaalbare kaart. Een privé-investering kan aldus de misgelopen moratoriuminteresten opvangen, te meer indien moratoriuminteresten pas zouden aanvangen vanaf het tijdstip dat de fiscale betwisting een einde heeft genomen. Meer nog, een gemiddeld rendement van 4% op jaarbasis betreft eveneens geen uitzonderlijke verwezenlijking. Mocht de belastingplichtige met zijn privé-investeringen dergelijk rendement realiseren, zijn er zéér weinig argumenten voorhanden om de betwiste belasting te voldoen.

In de afweging tot voldoening van de betwiste belasting heerst eveneens de vaststelling dat ruim 75% van de taxatiedossiers (gedeeltelijk) sneuvelen in de bezwaarfase. Ook dit gegeven speelt een rol. Door de lage kwaliteit in de taxatiefase kan de belastingplichtige speculeren op zijn gelijk met een slaagkans van 75%.

Bovendien is het tarief van nalatigheidsinteresten met 3 procent gedaald om deze te laten overeenstemmen met de marktrente, waardoor het “sanctionerend effect” in geval van niet-betaling bijna is gehalveerd.

Tot slot ontbreekt het de regering aan langetermijnvisie en macro-economisch inzicht. Moratoriuminteresten kapitaliseren niet, volgens het standpunt van de fiscus. Dit verbod van kapitalisatie en de verlaging van het tarief van moratoriuminteresten van 2%, tegenover de 4% nalatigheidsinteresten, nopen ertoe dat een belastingplichtige zijn beschikbare middelen eerder zal beleggen in een privé-investering, met een zeker rendement op lange termijn en waarbij kapitalisatie en dus exponentiële groei van de privé-investering gegarandeerd is. Het ware beter geweest dat de wetgever met dit gegeven had rekening gehouden.

Los van de schending van het gelijkheidsbeginsel, waarover het Grondwettelijk Hof zich zal moeten buigen, is het verdict voor de wetgever voorspelbaar : de regering zal haar doelstelling niet realiseren. De belastingplichtige zal veeleer zijn geld inzetten op privé-investeringen die een zekerder en hoger rendement bieden. In haar kortetermijnvisie komt de wetgever er finaal dan ook bedrogen uit.

Published under