Het einde van de oneindige aanslagtermijn(?)

Baptistin Alaime
Tisha Dujardin
Emily Polfliet

Sinds 1976 zit er een oneindige aanslagtermijn verscholen in het Wetboek van de Inkomstenbelastingen. En die liet de fiscus in de praktijk niet onbenut. In een recent arrest stelde het Grondwettelijk Hof echter paal en perk aan wat een eindeloze termijn leek te zijn (GwH nr. 144/2022 dd. 10 november 2022).

Gewone, verlengde én bijzondere aanslagtermijnen

We verklaren ons nader. Naast de gewone en verlengde aanslagtermijnen van artikel 354 WIB, kent de fiscale procedure ook bijzondere aanslagtermijnen. Deze zijn opgenomen in artikel 358 WIB, waarbij de eerste paragraaf de vijf gevallen toelicht, en de tweede en derde paragraaf het aanvangspunt van de aanslagtermijnen van respectievelijk 12 en 24 maanden bepalen. Ongetwijfeld is de bijzondere aanslagtermijn na ontvangst van inlichtingen uit het buitenland door de fiscus veruit de gekendste termijn in de praktijk.

Een andere termijn die de fiscus frequent toepast, is opgenomen in het derde puntje van de eerste paragraaf; “een rechtsvordering wijst uit dat belastbare inkomsten of verschuldigde roerende voorheffing of bedrijfsvoorheffing niet werden aangegeven in één der vijf jaren vóór het jaar waarin de vordering is ingesteld”.

In voorkomend geval kan de fiscus nog een aanslag vestigen binnen 12 maanden te rekenen vanaf de datum waarop tegen de beslissing over de eerder genoemde rechtsvordering geen verzet of voorziening meer kan worden ingediend (artikel 358, §2, 2° WIB).

De termijn begint past te lopen na beëindiging van de rechtsvordering, omdat tot op het einde van de procedure nog nieuwe elementen aan het licht kunnen komen. Zo zal het verstrijken van de termijn voor hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg de bijzondere aanslagtermijn doen aanvangen, waarna de fiscus aldus nog 12 maanden een aanslag kan vestigen.

Aanslagtermijn zonder aanvangspunt

In de praktijk veroorzaakt deze bepaling grote rechtsonzekerheid, met name wanneer de rechtsvordering uitwijst dat bepaalde belastbare inkomsten niet werden aangegeven, maar diezelfde rechtsvordering een einde neemt door een seponeringsbesluit. De bijzondere aanslagtermijn neemt pas een einde 12 maanden na de datum waarop niet langer verzet kan worden aangetekend of een voorziening kan worden ingediend.

Tegen een seponeringsbesluit is echter geen van beide mogelijk; noch verzet, noch enige voorziening.

Voldoende om de fiscus te doen besluiten dat de aanslagtermijn als het ware eeuwigdurend is. De termijn kent immers geen aanvangspunt in het geval de rechtsvordering geseponeerd wordt. Bijgevolg kan de termijn ook niet verstrijken, zodat de fiscus zonder beperking in de tijd kan taxeren.

De fiscus voelde zich gesterkt door de rechtspraak van het Hof van Cassatie van 23 februari 2018. Het Hof oordeelde immers (Cass. 23 februari 2018, F.17.0078.F, TFR nr. 546, 751-755):

“D’une part, si l’action publique qui est intentée par le ministère public lorsqu’il ouvre une information répressive constitue une action judiciaire visée à l’article 263, § 1er, 3°, du Code des impôts sur les revenus (1964), la décision de classer cette information sans suite, qui n’a pas de caractère juridictionnel, n’est pas une décision dont cette action judiciaire fait l’objet au sens de l’article 263, § 2, 3°, de ce code.

D’autre part, une décision de classement sans suite ne constitue pas, du fait qu’elle est communiquée à l’administration fiscale avec autorisation de prendre connaissance du dossier pénal, une décision par laquelle des éléments probants sont venus à la connaissance de l’administration au sens de l’article 263, § 1er, 4°, du Code des impôts sur les revenus (1964).”

Deze illusie doorprikt het Grondwettelijk Hof nu, geheel terecht.

Onwetendheid is onevenredig

Het Grondwettelijk Hof oordeelt dat artikel 358, §1, 3° en §2, 2° WIB de grondwet schendt, in de mate dat ze op zo’n wijze geïnterpreteerd wordt dat in geval van seponering van de strafvordering die is ingesteld door het openen van een strafrechtelijk opsporingsonderzoek geen enkele termijn waarin de belasting of de aanvullende belasting moet worden gevestigd aanvang neemt, en aldus nooit kan eindigen.

Er anders over oordelen, zou onevenredige gevolgen met zich meebrengen voor belastingplichtigen waartegen de rechtsvordering werd geseponeerd, in tegenstelling tot de belastingplichtigen waarbij de rechtsvordering het voorwerp heeft uitgemaakt van een beslissing die niet meer vatbaar is voor verzet of beroep. Die eersten zouden immers nooit zeker weten of de fiscus hen al dan niet nog aan een taxatie zal onderwerpen.

Maar wat betekent dat voor de praktijk?

Het arrest van het Grondwettelijk Hof is een welgekomen stap in de juiste richting. Maar vervolgens rijst de vraag; wat nu? Vangt de aanslagtermijn van 12 maanden dan aan op de datum van het besluit tot seponering of op de datum waarop dit wordt gecommuniceerd aan de belastingplichtige en/of de fiscus? Het Hof spreekt er zich niet over uit, maar beslist enkel over de schending van de Grondwet door de bepaling zoals ze vandaag in het Wetboek is opgenomen.

De wetgever dient dan ook spoedig klare wijn te schenken. Zeker is wel dat, wanneer u met de toepassing van de bijzondere aanslagtermijn na seponering van de rechtsvordering geconfronteerd wordt, u niet als een lammetje een eindeloze rit naar de slachtbank dient te gedogen.

Wij staan u graag bij in dergelijke procedure die – wel degelijk – niet eindeloos kan zijn. Neem contact op met Mr. Tisha Dujardin (tisha.dujardin@tuerlinckx.eu), Mr. Baptistin Alaime (baptistin.alaime@tuerlinckx.eu) en Mr. Emily Polfliet (emily.polfliet@tuerlinckx.eu) voor meer informatie.

Published under